Ik bezocht afgelopen weekend het symposium dat door Stichting StiBCO georganiseerd werd. Dit symposium ging over onderzoek naar het leerpotentieel bij kinderen (dit wordt ook wel ‘dynamisch testen’ genoemd) en daarnaast over de verschillende cognitieve bouwstenen die nodig zijn om je verder te kunnen ontwikkelen (metacognitie). Interessante kost, aangezien deze kennis hier en daar schuurt met de huidige praktijk.
Bij het onderzoek naar het leerpotentieel ligt de nadruk op het onderzoeken wat er nodig is, bij dit specifieke kind, om een stapje verder te komen in een leerproces. Hoeveel hulp heeft dit kind nodig? Wat voor hulp, hoe specifiek? Dus wordt er eerst gekeken naar wat een kind zonder hulp zelf kan. Daarna krijgt het kind hulp (feedback, training, etc.) en wordt er daarna gekeken hoe het kind de taak dan kan uitvoeren. Dit geeft inzicht in het leerproces van het kind en geeft ook concrete aanwijzingen voor wat het kind bijvoorbeeld op school nodig heeft om te kunnen leren. Het kind wordt zo vooral met zichzelf vergeleken in plaats van met een normgroep. En er wordt aangesloten bij de zone van de naaste ontwikkeling van het kind.
Wat daarnaast belangrijk is, is het kind eigenaar te maken van zijn eigen leerproces. Onderzoek naar het leerpotentieel helpt daarbij. Het kind heeft er recht op om te weten wat het nodig heeft, waar het moeite en minder of geen moeite mee heeft. Dit zelfinzicht helpt het kind bij het leren en wordt ook wel metacognitie genoemd. Ook zijn er op de website van StiBCO zijn diverse artikelen te downloaden waarop ook de ‘omgekeerde piramide’ een plek heeft. (Klik op de afbeelding voor een grotere versie en het bijbehorende artikel van StiBCO.)
Het leuke van leren is dat het spelenderwijs gebeurt. Bijvoorbeeld door spelletjes te spelen. Daarnaast is het leuke van leren dat je het samen doet. Een volwassene is bijvoorbeeld (als het goed is ;)) veel verder in de ontwikkeling van zijn cognitieve bouwstenen. Door het als volwassene voor te doen (modelling) kan een kind enorm veel vaardigheden leren. Maar daarvoor is het wel belangrijk dat een kind zelf begrijpt wat hij moeilijk vindt en dat je er met hem over kunt praten en nadenken. Anders kan er geen transfer naar het dagelijks leven plaatsvinden.
Het mooie van de manier van werken zoals die tijdens het symposium werd weergegeven, is dat het kind met zijn onderwijs- en ontwikkelingsbehoeften centraal staat. Dat spreekt mij heel erg aan. Daarmee hoeft het kind niet in een hokje geplaatst te worden waarin het gedrag en de vaardigheden van het kind op een bepaalde manier het meest overeenkomen met het gedrag en/of vaardigheden van de andere kinderen in dat hokje. En op basis waarvan vervolgens gekeken wordt naar wat al die kinderen in dat hokje nodig hebben.
Bij een intelligentietest wordt gemeten wat het kind aan actuele kennis en vaardigheden in huis heeft. Er volgt geen training om te kijken wat het kind nodig heeft om zijn prestatie te verbeteren en dus te leren. De afname verloopt behoorlijk gestandaardiseerd. Ik vind het erg belangrijk om bij de afname van een intelligentietest bij het kind na te vragen welke strategieën het heeft gebruikt om tot bepaalde oplossingen te komen. Ook is de observatie daarbij natuurlijk belangrijk. Op deze manier kan ik toch iets meer inzicht krijgen in de denkprocessen die bij dit kind een rol spelen en wat het kind op basis daarvan nodig heeft in de aansluiting bij de zone van de naaste ontwikkeling.